Een huis in de Ardèche
De Ardèche is het departement waar relatief de meeste Dolmen en Tumuli voorkomen, graven uit een oertijd waarover weinig bekend is. Het woord Sauveplantade is een verbastering van het romeinse Sylvaplantada of Sylvatensis. Het betekent dat de oorspronkelijke bebossing werd gerooid om plaats te maken voor wijnvelden, vruchtbomen, olijfbomen, grassen voor vee en dergelijke.
Gedurende de gallo-romeinse periode was dit de streek van de Helvetiërs. Helvetiërs waren oorspronkelijk etruskische/Keltische stammen uit het huidige Zwitserland die tijdens het bewind van Caesar massaal een emigratiepoging ondernamen naar het Westen van Gallië en onderweg alles plunderden en verwoestten. In een aantal voor de Helvetiërs fatale veldslagen werden zij door Caesar gedwongen om goeddeels terug te keren. Zij werden geromaniseerd, maar bleven toch nog enige tijd een onzekere factor binnen het Imperium Romanum.
Rond de hoofdstad Alba, hier dichtbij, werden coloniae gesticht, waar Silvaplatensis één van was. Wellicht lag het zelfs aan de Via Antoninus Pius, de weg die deze vrome keizer (foto) – vroom in antiek-romeinse zin – tegen het jaar 145 liet aanleggen om zijn geboortestad Nimes te verbinden met het Noorden. In ieder geval liep hier een lokale vertakking. Uit deze tijd dateert wellicht ook de steen in het kerkje van Sauveplantade, met de tekst: Aan Jupiter, de grote, de goede, heeft Lucius Valerius deze plek gegrondvest en gewijd.
Dankzij de min of meer tot het christendom bekeerde keizer Constantijn en het voortreffelijke Romeinse wegenstelsel kon in de vierde eeuw het nieuwe geloof zich snel verbreiden. De eerste bisschoppen resideerden in Alba, tegen 475 verhuisden zij naar het beter verdedigbare en meer status bezittende Viviers waar zij nog steeds verblijven
Karel de Grote (tot keizer gekroond in 800), zocht een manier om zijn immense rijk beter bestuurbaar te maken en verdeelde het derhalve in graafschappen. De contouren van die graafschappen volgden grotendeels de indeling die zijn verre voorganger, keizer Diocletianus, tegen het jaar 300 al had ontworpen. En die de kerk van de christenen korte tijd later overnam als de Diocesen die nog altijd bestaan. En dat ondanks het feit dat diezelfde Christenen onder Diocletianus bij duizenden werden afgemaakt. Interessant! De katholieke kerk kopieerde ook nauwgezet de rituelen van deze imperator voor haar eredienst. Want Diocletianus liet zichzelf vergoddelijken. Volgens hem was dit de enige manier om het imperium te redden uit de staat van verval waarin het toen verkeerde. Diocletianus vond, nadat zijn missie was geslaagd en het rijk weer in het gareel liep, dat hij zijn plicht had vervuld, trad af, ontkende iedere goddelijke inwoning en wijdde de rest van zijn leven aan het telen van bloemkolen in de tuin van zijn villa. Op smeekbeden van de senaat om terug te keren antwoordde hij: Hebt u wel eens goed naar een bloemkool gekeken? Dan zou u beseffen hoe onzinnig deze vraag is. Korte tijd later zou keizer Constantijn dankzij een visioen het christendom juist alle ruimte geven, regelmatig met een machtswoord ingrijpen in theologische kwesties en een nieuwe hoofdstad stichten, Constantinopel. Aldus de kiem leggend voor het merkwaardige Byzantijnse imperium dat het tot ondergang gedoemde Westelijke deel van Rome duizend jaar zou overleven.
Terug naar Karel de Grote. Zijn graafschap alhier heette de Vivarais, op haar beurt weer onderverdeeld in vicariae. Silvaplantada was nu een vicario met een oppervlakte van ergens tussen de 5000 en 10000 hectare. Groot dus. In het stedelijk centrum alhier huisde de commandant van de keizerlijke troepen, de belasting werd hier ingenomen, er was een rechtbank, politie en er waren allerlei min of meer grootstedelijke voorzieningen Na Carolus Magnus desintegreerden diverse graafschappen geleidelijk, ten gunste van een feodale structuur waar de eed van trouw de bindende factor was en Europa verviel opnieuw tot de middeleeuwse staat waarin het sinds de onttakeling van het West-Romeinse rijk geleefd had. Hier heersten vervolgens, naast de kerk en vaak samen mét de kerk, de Seigneurs van Vogüé en Rochecolombe. Enkele van deze Seigneurs brachten het tot bisschop te Viviers, anderen namen deel aan een van de kruistochten naar Jeruzalem.
Tussen de tiende en twaalfde eeuw ontstonden hier abdijen rond allerlei kleine kerken die door de bisschop van Viviers steeds aan een monniksorde werden toevertrouwd. Omstreeks 950 kreeg de bisschop van Viviers van een zekere Adminus en zijn vrouw Petronella, Sauveplantade als geschenk. Sindsdien werd het beheerd door benedictijner monniken, horig aan het klooster van Cruas. Het kerkje van nu stamt in principe uit die tijd, evenals het kerkhof. De doden hadden alhier het uitzonderlijke ‘recht’ om ‘midden in de stad’ te vertoeven, temidden van de levenden.
In het kerkje, de St. Pierre, liggen twee Seigneurs begraven in dezelfde tombe. Pierre de Vogüé (± 1395-1469) had tijdens de honderdjarige oorlog met Engeland in 1421 de zijde van de Dauphin Charles VII gekozen (de monarch die dankzij Jeanne d’Arc tot koning gekroond zou worden, waarmee Frankrijk werd gered). Onder Pierre begon ook de constructie van de brug van Vogüé, die nu nog gedeeltelijk zichtbaar is. Onder Antonin de Vogüé († ± 1506) werd het geruchtmakende proces tegen de tovenares van Vogüé, Louise Fumat, gevoerd en hij vocht wellicht een tijdlang in Italië. Beide liggen onder de vloer in de rechter transept, bedekt door een bescheiden steen.
De godsdienstoorlogen hebben in de zestiende en zeventiende eeuw in deze streek bij vlagen hevig huisgehouden. Lavilledieu was protestant, evenals Lagorce, met verdachtmakingen, pesterijen en rooftochten over en weer tot gevolg. Het luiden van de klok in St.Germain betekende dat het volk zich onder die toren moest verzamelen om niet in het veld om het leven gebracht te worden.
Hardnekkige overleveringen melden dat in de zeventiende en achttiende eeuw in de gewelven onder en/of naast ons huis een taveerne was gehuisvest waar tegen middernacht een klok werd geluid om de gasten te waarschuwen dat het tijd was om huiswaarts te keren. In delen van wat nu ons huis is, resideerde een nonnenschooltje, een école libre, omdat de staat daar geen bemoeienis mee had. Er wordt ook verteld over vrijmetselaars die sporen zouden hebben achtergelaten en hier een centrum hadden..
Tijdens de Franse revolutie waren de gemeenten van Sauveplantade en Rochecolombe juist één administratief geheel geworden. In 1789, vlak voordat de bom barstte, zouden de royalististen Etienne Guey uit Sauveplantade en Etienne Leyris uit Rochecolombe gezamenlijk bij de Staten Generaal te Versailles, waar Louis XVI resideerde, de vorming van deze nieuwe gemeente bepleiten. Met succes. Vervolgens leverden zij met diepe trouw aan koning en kerk te Viviers samen de belasting voor deze nieuwe gemeente in bij de bisschop.
De eerste wereldoorlog, ‘La Grande Guerre’ heeft in de Ardèche geen verwoestingen aangericht. Wel zijn vele zonen van hier in de loopgraven bij de Somme en de Marne omgekomen, verminkt of getraumatiseerd. In de jaren zestig liepen hier nog enkele krasse oudjes rond die telkens opnieuw zinnen herhaalden die de gebeurtenissen van die dagen weer tot leven brachten.
De tweede wereldoorlog heeft in deze streek wel sporen nagelaten. De Maquis, de verzetsbeweging was in het dorp actief. Er waren Spaanse ballingen die voor Franco gevlucht, hier het verzet steunden, terwijl ondertussen de bezetter de brug van Pierre de Vogüé opblies, verzetsstrijders fusilleerde en een concentratiekamp voor tegenstanders liet bouwen in Lagorce waarvan nog delen bestaan.
Na de bevrijding waren de wreedheden nog niet ten einde, er werd zonder scrupules afgerekend met ieder die zich daadwerkelijk of bij geruchte met de vijand of met het Vichy-regime had verbonden.
Op Zondag 18 Augustus 1963 werd het huis ‘ontdekt’ door mijn moeder Mary Noothoven van Goor tijdens een verkenningstocht per auto, waarbij zij spontaan een nauwelijks leesbaar bord met de tekst eglise romane du 9e/11e siècle volgde, via een smal weggetje. Gedreven door een onbestemd gevoel van verbondenheid had zij al eens eerder door de Ardèche gezworven, op zoek naar een tweede huis. Maar vóór die bewuste dag had zij het niet kunnen vinden want het bordje met maison a vendre stond er pas enkele uren. Die nacht had er een onweer gewoed. De bliksem was in de toren van de nabijgelegen eglise romane geslagen en het ietwat topzware negentiende-eeuwse beeld dat daar bovenop prijkte, was in stukken omlaag gevallen. Jaap Mastenbroek, mijn vader, kocht het perceel twee dagen later na enig afdingen voor een naar huidige maatstaven luttel bedrag van Louis Guey.
Na jaren leegstand was het dak deels ingestort, dus we kampeerden met vrienden ín het huis en wasten ons heimelijk in het bronwater-bassin langs de weg in het donker. Een wc was er niet; bij niemand trouwens. Met veel enthousiasme is er die eerste jaren gemetseld en getimmerd. Aannemers uit de buurt verklaarden ons voor gek. Een gloednieuw vrijstaand huis zou minder kosten en zorgen met zich meebrengen, plus een eigen lapje grond, wat het aangekochte perceel juist ontbeerde. Ondertussen hielpen ze geestdriftig bij de wederopbouw. Vrienden, collega’s, klassen vol 18-jarigen op biografieweek of op doortocht van Rome naar Parijs – honderden personen – hebben in het huis gelogeerd. Maar tijden veranderen. De van deur tot deur trekkende nonnen op zoek naar zieken en stervenden, de in hun snor over de slag bij de Somme na-mompelende grijsaards en de gedistingeerd-bejaarde geitenhoedsters, zijn verdwenen. Ook de sociale structuur van de streek veranderde snel.
Maar het duurde lang, tot de dagen van Sarkozy, voordat het Franse erfrecht geleidelijk moderniseerde. In de jaren zestig kreeg de oudste zoon bij overlijden van vader, nog al het land en de opstallen. Zijn jongere broer moest hem dienen, zijn paard inspannen, op het land werken. Een nog jongere broer of zuster diende celibatair te blijven en was dus meestal ‘voor de kerk’. De vrouwen zorgden voor het eten, legden het bord van de patriarch klaar, gaven het voedsel aan. Pas als deze zijn eerste hap genomen had, mochten de andere disgenoten aan de maaltijd beginnen. Sporen van dit erfrecht zijn nog altijd geldig. Dat ontdekte ik bij verrassing, toen mijn vader al enige tijd gestorven was. Sauveplantade was voor de Franse wet niet van mijn moeder, zoals wij voetstoots hadden aangenomen, maar van mij. Met allerlei gedoe met notarissen en successierechtperikelen als gevolg.
Op 14 Augustus 1964 vond op de brug over de Auzon tussen Lavilledieu en Montfleury een onopgehelderd ongeval plaats, waarbij Michel Massaguié, een jonge medewerker van het nucleaire centrum te Pierrelatte, omkwam. Die gebeurtenis is voor mijn moeder als eerste aanwezige, ingrijpend geweest. Twaalf jaar later, in 1976, schilderde zij – nog altijd naar aanleiding van deze gebeurtenis – een kantelend crucifix op de binnenmuur van het huis. Het gelaat van de afgebeelde Christus die als het ware van zijn kruis danst, beantwoordt allerminst aan de gangbare iconografie van de troostrijke timmermanszoon uit Nazareth. Deze wandschildering is in 1995 door Archeoplan, een gespecialiseerd bedrijf uit Delft, van de muur losgenomen en hangt nu in het trapportaal van het Geert Groote College te Amsterdam.
Het huis is door ons tweemaal officieel in de verkoop gedaan. De eerste keer (er was meteen een gegadigde) hebben wij de deal op het allerlaatste moment afgeblazen (met een bos rozen voor de notaris als compensatie voor ons grillige gedrag), de tweede keer was voor mij aanleiding om het crucifix los te laten maken (achteraf bleken er geen kopers). Het is illustratief voor de ups en downs die wat ons betreft aan dit bouwwerk verbonden zijn. We hebben idealen gehad die niet haalbaar bleken, zijn er zelf niet meer dan een paar weken per jaar. Er zijn altijd wel zorgen omtrent het huis en tegelijkertijd houden we er intens van, zijn we ermee verbonden, wellicht tot de dood ons scheidt.
In dat opzicht zijn wij niet de enigen. De gewelven van het huis stammen nog uit de middeleeuwen, toen het dorp een abdij was waar benedictijnen woonden. Hoe hoger je komt in het pand, hoe recenter. In de negentiende eeuw woonden er velen, dicht opeengepakt, min of meer samen met hun dieren, horig en primitief. Iets van die sfeer hing nog in de Ardèche in ‘63. In het nu allang gesloopte stucwerk van één van de kamers was nog het spoor te zien van een mitrailleursalvo. Wellicht van de Maquis.
De laatste tijd komt er weer meer leven in en om het huis. Eind Mei 2004 logeerde een groep 14/15-jarige leerlingen van het Geert Groote College gedurende een week bij mijn buren – tot in de wijde omtrek – om een beetje vertrouwd te raken met de Franse taal en cultuur. Heel de gemeente was op een aanstekelijke manier in rep en roer. Niet alleen scholieren ontmoetten Franse gastheren en -vrouwen, ook enkele ardèchois die elkaar eigenlijk nooit spraken (zoals de in de tweede wereldoorlog ontstane groeperingen van ‘witten’ -katholiek- uit Sauve en ‘roden’ -socialistisch/communistisch- uit Rochecolombe) verbroederden spontaan, omdat allerlei overleg- en uitwisselsituaties ontstonden. Twee artikelen over dit vrai moment européen in de Dauphiné Libéré onderstreepten dit dynamische intermezzo. In Mei 2007 was er een intense reprise met een nieuwe, grotere klas waarbij het netwerk van deelnemers flink werd uitgebreid, met name in Sauveplantade zelf. In juni 2009 was in en rond dit huis een biografieweek waar 30 achttienjarige leerlingen van het Geert Groote College elkaar spiegelden en evalueerden.